Wat zijn volksliederen

Een volksliedje is een liedje dat wordt doorgegeven in de mondelinge overlevering en wordt overdragen van ouders op kinderen, onderwijzers op kinderen of van oudere op jongere kinderen. De tekstdichter en componist zijn meestal niet meer bekend bij de zangers van het lied. Volksliedjes zijn met name bedoeld om te zingen (niet om naar te luisteren) – ze horen dus bij een actieve zangcultuur.

Kenmerken van volksliedjes zijn onder meer: de liedjes kennen veel herhaling wat betreft zowel tekst als melodie; de teksten zijn makkelijk te onthouden en mee te zingen; er zijn geen maten met enkel instrumentale muziek (dit zou zorgen voor een stilte in de zang); tekstloze melodie wordt nagebootst door klankimitaties, zoals “lalala” en “tiereliere”.

Doordat de liedjes mondeling worden doorgegeven (orale traditie), ontstaan er varianten in zowel tekst als muziek. Een volksliedje bestaat daardoor uit een groep van varianten. Er is geen ‘juiste’ vorm, omdat het oorspronkelijke lied en de oorspronkelijke schrijver en toondichter niet meer bekend zijn.

Het volkslied beslaat vele genres. Bijvoorbeeld: liefdesliedjes, verhalende liederen, historieliederen, vaderlandse liederen, geuzenliederen, zeemansliedjes, religieuze liederen, spotliedjes, moordliederen, sint-maartensliedjes, sint-nicolaasliedjes, kerstliedjes, kinderliedjes, enzovoort.

Volksliedjes kunnen ook worden ingedeeld op basis van hun functie, zoals: werkmansliederen, weefliederen, straatliedjes, dansliedjes, drinkliedjes, enzovoort.

In de zeventiende en achttiende eeuw werden liedboekjes zeer populair in de Nederlanden. Er werden er duizenden gedrukt. Veel van deze liedjes raakten bekend onder het gewone volk. Naast liedboeken werden er ook veel liedblaadjes gedrukt. Deze werden verkocht door straatzangers of marktzangers, maar ook door arme of gebrekkige mensen. Helaas zijn de liedblaadjes grotendeels verloren gegaan, omdat ze werden gezien als goedkope gebruiksmiddelen (en zeer geschikt waren als wc-papier) – maar er bestaan toch nog grote verzamelingen (tot meer dan 5000 blaadjes) bij het Meertens Instituut en in de Koninklijke Bibliotheek.

In de negentiende eeuw, onder invloed van de Romantiek, legden onderzoekers veel volksliedjes voor het eerst vast. Hun ideaal, gedreven door nostalgie naar het verleden en het nationalisme van de Romantiek, was om iets van de wortels van de cultuur te vinden. De belangrijkste verzameling is die van F. van Duyse, uitgegeven als “‘Het oude Nederlandse lied”(4 delen, 1903-08), met 714 volksliedjes, ruim 1500 varianten en ruim 1000 muzieknotaties. De volksliedjes in deze verzamelingen en uitgaven kunnen natuurlijk veel ouder zijn dan negentiende-eeuws. De meeste volksliedjes die uit de mondelinge overlevering zijn opgetekend, kunnen simpelweg niet worden gedateerd.

In de 19e en 20e eeuw waren er liedschrijvers die nieuwe liedjes begonnen te schrijven in de trant van volksliedjes. Veel van deze liedjes werden zeer geliefd. Het meest succesvol was tekstdichter Jan Pieter Heije, die sterk was beïnvloed door de Verlichting. Veel liedjes van zijn hand zijn nog altijd bekend, zoals “Heb je van de zilveren vloot wel gehoord”; “In ’t groene dal”; “Een karretje op een zandweg reed”; en “Klein vogelijn op groene tak”.

Zeer invloedrijk in de 20e eeuw was het liedboek “Kun je nog zingen, zing dan mee”  (samengesteld door Jan Veldkamp en Klaas de Boer, 1906). Het bleef de hele eeuw in druk. Het bevatte liederen uit de tweede helft van de negentiende en uit het begin van de twintigste eeuw, van bekende tekstdichters en toondichters uit die tijd. Géén liedjes uit de orale traditie dus, maar zgn. ‘kunstliederen’, vaak in de trant van volksliedjes en gemaakt voor de actieve zangcultuur (niet bedoeld om te luisteren, maar om zelf te zingen). Naast liedjes van J.P. Heije waren dit bekende liedjes als “Langs berg en dal klinkt hoorngeschal”; “Op de grote stille heide”; “Uren, dagen, maanden, jaren”; en “Waar de blanke top der duinen”.

Later in de 20e eeuw werd het liedboek  “Nederlands volkslied” uitgebracht (samengesteld door Jop Pollmann en Piet Tiggers, 1941). Het werd zeer populair en er werden bijna 500.000 exemplaren van verkocht (laatste druk 1977). Hun ideaal was dat de oude volksliedjes weer gezongen zouden worden, omdat het zingen zelf het meest belangrijke zou moeten zijn in muziekonderwijs (en volksliedjes zijn bij uitstek bedoeld en geschikt om te zingen). Van de negentiende-eeuwse kunstliedjes uit bijv. Kun je nog zingen, vonden zij de melodieën veel te gekunsteld voor zangonderwijs. Dit ideaal (zelf zingen als kern van muzieklessen) werd verspreid in verschillende jeugdverenigingen en ook uitgedragen door Renske Nieweg, muzieklerares aan de kweekschool voor onderwijzers. Dankzij haar inspirerende manier van lesgeven, begonnen veel jonge onderwijzers volksliedjes te gebruiken in hun lessen.

Tijdens de jaren ’60 en ’70 van de twintigste eeuw begon de populariteit van de volksliedjes af te nemen. De popliedjes en rockmuziek van de radio, met name gezongen in het Engels, werden ontzettend populair in de decennia na de Tweede Wereldoorlog. Vanaf de jaren ’80 ontstond er herwaardering voor Nederlandstalig zingen in de popmuziek. Maar het luisteren naar popmuziek, zowel in het Engels als in het Nederlands, verdrong in deze periode het zingen van volksliedjes. De liedcultuur veranderde na vele eeuwen van een actieve zangcultuur, naar op de eerste plaats een luistercultuur.

De beste wetenschappelijke bron voor volksliedjes (van de middeleeuwen tot in de 20e eeuw) is de “Nederlandse Liederenbank”  Dit is een online databank met ruim 170.000 volksliedjes (varianten inbegrepen). Het wordt beheerd door het Meertens Instituut (onderzoeksinstituut voor Nederlandse taal en cultuur), onderdeel van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen. Liedjes zijn niet alleen vindbaar op beginregel of refreinregel, maar alle varianten en melodielijnen zijn aan elkaar gelinkt. Het is ook mogelijk om naar contrafacten te zoeken, met behulp van strofebouw.

Bron: Rozemarijn van Leeuwen